Rob Witte besteedde het grootste deel van zijn leven aan het agenderen van discriminatie, racisme en racistisch geweld. ‘De bestrijding van racisme heeft totaal geen prioriteit. Dat schept een ruimte waarin iedereen maar kan blijven roepen dat het slechts incidenten betreft.’Racismeonderzoeker Rob Witte (63) ziet elke keer dezelfde cyclus. ‘Het verloopt typisch Nederlands via het poldermodel waarbij je er eerst over moet praten.
Vervolgens volgt er een pavlovreactie: “Dan gooien we er een paar honderdduizend euro tegenaan in de welzijnssferen en eventueel een schoolprojectje over bewustwording. Dan hebben we er weer wat aan gedaan.”
En als politici willen bewijzen dat ze er wat aan hebben gedaan, laten ze de begroting zien zonder de effecten van zo’n project in kaart te brengen,’ somt hij op in de tuin van zijn huis in Den Haag.
Witte besteedde het grootste deel van zijn leven aan het agenderen van discriminatie en racisme in Nederland: eerst in de wetenschap, de laatste jaren als onderzoeker en teamleider bij antidiscriminatiebureau RADAR/Art.1. Hij vindt het teleurstellend hoe de overheid sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog racisme en discriminatie heeft aangepakt. ‘Het ene moment lijkt het alsof elk incident dat maar riekt naar racisme massaal en publiekelijk wordt afgekeurd, terwijl op andere momenten van overduidelijk racistische incidenten nauwelijks iets vernomen wordt. Hoe kan dat?’
Het is een vraag die hij tien jaar geleden stelde in zijn boek Al eeuwenlang een gastvrij volk en die nog steeds actueel is. Het antwoord: Nederlanders zien zichzelf per definitie als niet-racistisch. De titel van zijn boek slaat terug op een uitspraak van Rita Verdonk, die ooit zei: ‘We zijn al eeuwenlang een gastvrij volk.’ En: ‘Nederlanders hebben het helemaal niet ín zich om te discrimineren.’
Nog altijd staat de media-aandacht voor racisme en discriminatie niet in verhouding tot het aantal meldingen − waarbij de ene gebeurtenis veel meer aandacht trekt dan een andere, veel ernstigere gebeurtenis. Daardoor gaan er langere perioden voorbij waarin er nauwelijks publieke aandacht is voor structureel aanwezig racisme en discriminatie, wat leidt tot een blinde vlek.
Daarbij heeft de overheid de verantwoordelijkheid voor de aanpak van racisme en discriminatie volgens Witte te veel neergelegd bij de slachtoffers. ‘Als mensen zich gekwetst voelen, moeten ze maar naar de rechter stappen en die bepaalt vervolgens of iets discriminerend of kwetsend is. Maar bij het Wildersproces werd juist die gang naar de rechter neergezet als “mislukte integratie” en gepresenteerd als weerstand tegen de vrijheid van meningsuiting. Zo wordt dus zelfs de enige juridische mogelijkheid om racisme en racistisch gedrag aan te vechten als not done beschouwd.’
U promoveerde in 1995 op de aanpak van naoorlogs racistisch geweld in Nederland, Frankrijk en Engeland. Uw conclusie was dat racistisch geweld in Nederland vaak wordt afgedaan als incident en niet als structureel probleem wordt gezien.
‘Racistisch geweld is makkelijker te herkennen wanneer iemand z’n arm strekt en er nog “Heil Hitler!” bij roept. Maar als de dader je buurman is, zonder dat soort gedrag, dan wordt het voor de goegemeente al veel moeilijker om te zien. Dus we individualiseren de bekende gevallen en maken er een incident van.
Áls we het al als zodanig herkennen. Vaak is er ook een mechanisme waarbij het racistische karakter wordt ontkend. Zelfs bij de moord op Kerwin Duinmeijer (die in 1983 op vijftienjarige leeftijd werd doodgestoken door skinhead Nico B., die daarover verklaarde ‘zo’n vuile [n-woord] moet mij niet vies aankijken’, NS) zag de rechter het racistische motief niet. Daarbij komt nog dat in het Nederlands het woord “incident” impliciet ook verwijst naar “eenmalig”, “uitzonderlijke gebeurtenis”.
Terwijl het in het Engels of Frans verwijst naar een voorval, maar niet die connotatie van “eenmalig” heeft. Je ziet ook dat in Nederland bij racistisch geweld direct door journalisten wordt gevraagd: “Hebben we hier te maken met iets structureels of met een incident?” Die vraag zal je in het buitenland niet zo snel horen.’
Uw boek verscheen in 2010. Is er de afgelopen tien jaar verbetering geweest?
‘Nee. En dat ergert me ook steeds meer. In 1993 is bijvoorbeeld de Richtlijn Discriminatie bij de politie geïntroduceerd. Die schrijft voor dat elke aangifte van racisme of discriminatie moet worden opgenomen en doorgesluisd naar het OM. Twee jaar geleden deed ik onderzoek op een ander terrein – radicalisering − en toen ontdekte ik dat heel veel politiekorpsen en agenten die richtlijn nog steeds niet kennen.
Dat zo’n richtlijn na dertig jaar nog steeds niet is ingeburgerd, laat staan wordt nageleefd… Dat laat zien dat de bestrijding van racisme en discriminatie totaal geen prioriteit heeft. En dat schept ook een ruimte waarbinnen iedereen maar kan blijven roepen dat het slechts incidenten betreft. Ik vind dat wel bedroevend. Elk jaar publiceren wij met Art.1 de discriminatiecijfers van antidiscriminatiebureaus en politiekorpsen. En steeds weten we niet of we het volgend jaar weer kunnen publiceren omdat niet zeker is of er weer geld voor is. Dat is gewoon van de gekke. Je kunt bijna niet wakker worden of je hebt de dagelijkse coronacijfers alweer binnen. Maar met discriminatie moeten we na dertig jaar even kijken of we er volgend jaar nog budget voor hebben. Dat is veelzeggend.’
In 2019 registreerde de politie bijna 5500 voorvallen van discriminatie en racisme. Bij antidiscriminatiebureaus werden nog eens bijna 4400 meldingen gedaan.
‘Dat is niet eens het topje van de ijsberg, het zijn de bovenste korrels van het topje van de ijsberg. In Engeland hebben ze wel eens berekend dat je dat soort geregistreerde cijfers met factor 4 tot 40 moet vermenigvuldigen.’
Vinden betrokkenen de officiële cijfers te laag om er echt een probleem in te zien?
‘Toen ik in 1990 begon met mijn proefschrift, vroegen veel mensen: waarom bestudeer je racistisch geweld, dat doet zich hier toch helemaal niet voor? Dus toen ben ik in het Noord-Hollands Dagblad en de Volkskrant eens berichten gaan bijhouden. Na een half jaar had ik iets van driehonderd gevallen waar de geur van racisme omheen hing.
Vervolgens kreeg ik de vraag: maar is dat dan veel? Of: is het niet erger in Amerika of Duitsland? Diezelfde reactie zie ik nog altijd terug bij de jaarlijkse discriminatiecijfers. Het enige doel van die statistieken is om te laten zien dat discriminatie en racisme continu aanwezig zijn. En als wij met alle gebreken van dien al jaarlijks drie- tot vierduizend discriminatiegevallen registreren, zou het niet meer de vraag moeten zijn óf het zich voordoet.
Het is structureel. Dat zie je op de woningmarkt, dat zie je met schooladviezen, dat zie je bij de afdeling toeslagen van de Belastingdienst. Dan komt er weer een onderzoekje over discriminatie op de arbeidsmarkt en dan schrikt iedereen zich wezenloos: hoe kan dit? En daarna zie je allemaal ontwijkende mechanismen, van: “In Amerika is het pas echt erg!” En men gaat weer over tot de orde van de dag. Je kunt in de statistieken ook teruglezen dat het steeds vaker om geweld en bedreigingen gaat, terwijl het bij eerdere meldingen van discriminatie vaak schelden betrof.’
NSB
Witte werd geboren in Utrecht als zoon van een internist en een verpleegkundige. Thuis aan de keukentafel ging het vaak over politiek. Zijn opa Evert zat tijdens de Tweede Wereldoorlog tweeënhalve maand in Kamp Amersfoort nadat de hooimijten van een NSB’er in de fik waren gestoken. Elf notabelen in het dorp Aalten werden opgepakt met de bedoeling dat de daadwerkelijke daders zich zouden melden. Dat gebeurde niet. Everts ouders en broer, die zich hadden aangesloten bij de NSB, stonden zwijgend langs de kant van de weg te kijken hoe hij werd weggevoerd.
In Kamp Amersfoort schreef hij daarover in zijn dagboek: ‘Mijn broer is geen ernstige idealist. Hij is economisch in de crisisjaren mislukt. Zoals bij wel 80% der N.S.B. zoekt hij zijn niet-slagen, te wijten aan de hem omringende wereld. Mijn ouders en Teun zijn door de economische crisisjaren in hun politieke denken verkrampt en meegesleurd in een fascistische ordening en rassentheorieën. Maar het simpel denken aan hun schuld is toch te oppervlakkig. Moeten wij het niet zoeken bij hun inspirators met hun verziekte breinen?’
Witte: ‘Mijn opa vond dat je individuen wel van alles kan verwijten, maar dat het eigenlijk gaat om de ideeën die hen zover brengen. Dat is wel een leidraad bij hoe ik naar dingen kijk. Natuurlijk vind ik dat iemand die een ander in elkaar slaat moet worden aangepakt. Maar degenen die de context scheppen waarbinnen iemand gewelddadig wordt, hebben een veel grotere verantwoordelijkheid. De dood van George Floyd is een gewelddadige uiting van wat veel structureler, groter en meer basaal in de samenleving speelt. Die omslag is lang niet gemaakt. Mogelijk dat dat nu verandert.’
Het OM wilde een voorbeeld stellen door tweeëntwintig bedreigers van Sylvana Simons te vervolgen.
‘Ook daar zie je weer dat er incidentenpolitiek wordt bedreven. Wat kregen die bedreigers? Dertig uur taakstraf of een boete − waarbij de coronaboete vaak nog hoger is. Ik vind niet dat iedereen die een domme opmerking maakt meteen zes maanden in het cachot moet. Maar als je met oud en nieuw een rotje verkeerd afsteekt, dan sta je 3 januari voor de rechter en moet je 4 januari geld overmaken of een taakstraf uitvoeren. Er wordt gewoon te weinig prioriteit en zwaarte toegekend aan discriminatie en racisme. Je kan blijven roepen dat je discriminatie niet tolereert, maar in de praktijk wordt er vaak weinig tot niks mee gedaan. Het is ook alleen maar meer en openlijker geworden. Ik snap ook wel dat als je alle racistische uitspraken op Facebook zou willen gaan vervolgen, dat je dan nog een extra ministerie met 60.000 ambtenaren nodig hebt. Maar dat is een uitvoeringskwestie.’
In uw boek schrijft u dat vooral op lokaal niveau sprake is van ‘collectieve amnesie’. Bij gemeenten zag u nauwelijks historische kennis over plaatselijk racistisch geweld. Soms wisten beleidsmakers niet eens wat er in het jaar ervoor was gebeurd.
‘Ik heb in Waspik onderzoek gedaan naar het wegpesten van een vluchtelingengezin en in Aalsmeer naar spanningen tussen jongeren van verschillende etnische achtergronden. Wij als onderzoekers – en dat is echt geen monnikenwerk – hadden al vrij snel een chronologie die jaren terugging. Daarin bleken de ouders van de desbetreffende jongeren in het verleden ook al iets soortgelijks te hebben gedaan, maar daar wist niemand bij de gemeente of bij de politie nog iets van.’
Onderzoeker Amy-Jane Gielen interviewde jongeren die zich in 2007 voor de rechter moesten verantwoorden na een reeks brandstichtingen in Almere, onder meer bij een synagoge en een islamitische school. Zij concludeerde dat zij hun xenofobe en racistische oriëntatie vaak met hun ouders deelden.
‘Het is niet altijd een-op-een, hoor, dat iets zich binnen een gezin herhaalt. Maar je ziet gemeenschappen waarbinnen dezelfde racistische ideeën blijven circuleren. Gemeenteambtenaren weten vaak helemaal niet wat de geschiedenis van zo’n gemeente is. Als we de dader maar te pakken hebben, dan hoeven we niets structureels te doen, zo lijkt de gedachte. En als je twee jaar later weer bij dezelfde gemeente komt, zit er weer een andere ambtenaar.
Bij ministeries zie ik ook om het halfjaar of om het jaar weer nieuwe ambtenaren op dit dossier, die je nog net niet moet uitleggen hoe je “discriminatie” schrijft. Er is bij de overheid totaal geen opbouw van kennis en inzichten. Natuurlijk zijn er een aantal heel goeie ambtenaren die ik hoog heb zitten, bijvoorbeeld bij de gemeente Rotterdam. Maar grosso modo is het echt bedroevend, zeker op landelijk niveau.’
Wat moet er structureel veranderen?
‘Ik denk dat veel duidelijker moet worden dat discriminatie veel grotere effecten heeft voor de samenleving dan die enkele vervelende gebeurtenis in de tram voor Achmed of Fatima. Je bent er niet met een volgend project of een weerbaarheidstraining. De aanpak moet veel structureler en dat gaat ook veel geld kosten. Dat is dan maar zo.
Een van de redenen om met RADAR/Art.1 de publicatie Verzetten, vermijden of veranderen? Reageren op discriminatie en stigmatisering te laten ontwikkelen, die deze zomer verschijnt, is te laten zien hoe het is als je continu wordt gediscrimineerd. Mensen doen mbo en gaan dan maar een stage doen bij hun oom in de garage omdat ze nergens worden aangenomen, waardoor ze een kleiner netwerk hebben, waardoor hun kansen op de arbeidsmarkt ook weer kleiner worden. Ze worden ziek, of kunnen op een gegeven moment door het lint gaan over iets relatief kleins. Dat is de opbouw van jaren frustratie, uitsluiting en onveiligheid.’
U weet dat dit al gauw wordt gezien als het goedpraten van geweld?
‘Ik praat helemaal niks goed, ik probeer het te verklaren. Vanuit de sociale psychologie is verklaard dat dit het effect is wanneer je op straat continu staande wordt gehouden door de politie omdat je er zo uitziet en dat je aan de andere kant te horen krijgt dat je maar moet inburgeren en moet integreren.’
Critici zullen zeggen dat de mens van nature racistisch is.
‘Ik geloof daar niet in. Ik geloof ook niet in die therapeutische sessies waarin goedwillende witte antiracisten eerst op zoek gaan naar de racist in zichzelf. Ik heb wel eens bij sessies gezeten waarbij ik dan toch zei: “Sorry, maar ik vind mezelf geen racist.” Ik word ook beroerd van antiracisten die elkaar de maat gaan nemen wie de beste antiracist is.
Ik geloof dat het mens-eigen is om te kijken: met wie kan ik omgaan, met wie voel ik verwantschap. Maar niet dat dat beperkt is tot één scheidslijn tussen groepen mensen. De mens kent ontelbare identiteiten. Ik geloof ook niet dat alle witte mensen racistisch zouden zijn en alle anderen niet, en ik vind het helemaal niet erg als mensen vooroordelen hebben. Ik vind het alleen erg als ze zich er niet van bewust zijn en zichzelf niet elke keer afvragen: voldoet het vooroordeel hier of wordt het nu toch tegengesproken?’
DE TERUGKEER VAN HET ACTIVISME
Witte had graag nog willen meeschrijven aan een reeks publicaties over racisme en discriminatie van RADAR/Art.1. Maar het gaat anders. Hij heeft uitgezaaide slokdarmkanker en krijgt elke twee weken chemo om zijn leven te verlengen. ‘Bloedprikken, uitslag, chemo. Dan een week niks of een scan. Je hebt er een dagtaak aan.’
Lukt het u nog om te werken?‘
‘Ik heb geen puf noch behoefte aan deadlines. Maar ik bemoei me nog wel tegen dingen aan en lees stukken mee.’
Zijn er zaken waarover u optimistisch bent?
‘De terugkeer van het activisme. Ik heb in de jaren zeventig en tachtig een heel activistische tijd gehad, ik ging elk weekend naar een demonstratie. Ook daarna ben ik nog vaak gegaan. Bij demonstraties tegen kernwapens waren we soms met een half miljoen. Zoveel zie je er niet bij demonstraties tegen racisme, terwijl dat wel zou moeten. Bij de Black Lives Matter-demonstraties op de Dam en daarna zag je voor het eerst dat er duizenden mensen waren, in plaats van tientallen of honderden.
Ik vind het ook goed dat scholieren voor het klimaat demonstreerden. En ik ben blij dat door de inspanningen van Kick Out Zwarte Piet de Zwarte Pieten in steeds meer steden verdwijnen. Dat had allang verboden moeten worden, in plaats van te discussiëren over hoeveel roetvegen mogen. De toon mag best hard en fel zijn. Ik ben heel erg van de stelling: je mond houden is eigenlijk hetzelfde als toegeven of instemmen. Dat heb ik van mijn opa. Het minste wat je kan doen, is duidelijk maken dat je ertegen bent.’
Bron: https://www.vn.nl/rob-witte-racisme/